"Eene Colonie waar alle personen van de Couleur en in ’t bijzonder Negerslaven het grootste respect aan blanken behooren te betrachten"

Uittreksels uit de criminele fiscaalsrol, 1805 - 1807./h1>

Bron: Nationaal Archief, Inventaris van de archieven van St. Eustatius, St. Maarten en Saba, 1709-1828 (1869) (beheerscode 1.05.13.01) inv.nr. 378 en 379

Inleiding

De z.g. criminele fiscaalsrol bevat een verslag van alle handelingen tijdens een bepaalde strafzaak.

De uittreksels zijn genummerd door de bewerker. Ze zijn niet in de bron aanwezig.
Bij strafzaken die in verband staan met het slavernijverleden is de datum in rood afgedrukt.
Rechters (“raden”) en fiscaals worden slechts eenmalig opgenomen. Dat geldt ook voor een nieuwe of tijdelijke functionaris.

In de uittreksels is gemakshalve de term "dader" gebruikt, hoewel in sommige gevallen geen veroordeling heeft plaatsgevonden.

Gebruikte afkortingen en verklaring van enkele (nu ongebruikelijke) termen

fiscaalofficier van justitie, tevens werkzaam op Saba
maroderenstropen, plunderen (Frans "maraude" = strooptocht, plundering)
marongevluchte slaaf (term vermoedelijk afkomstig van het Franse "marron", kastanje)
NBopmerking
pesoSpaanse zilveren munt met een waarde van 8 realen, vandaar "pesos van achten"; waarde ƒ 2,50
r.o.ratione officii (krachtens zijn ambt); een officier van justitie verricht handelingen "r.o."
roleen verslag van de tijdens de zittingen van een gerecht gestelde processuele handelingen
SXMSint Maarten (Nederlands gedeelte)

Kijk eventueel ook in onze woordenlijst.


Uittreksels

[378.1] 16 april tot 25 mei 1805
blz. 1 - 8

diefstal
Rechter(s): Abraham Heyliger Lz, Abraham Cannegieter, John Johnson Hassell, Adrien Huré en Engle James Richardson
Fiscaal: Willem Cornelis van Loon
Dader: Thom Bowling, negerman [ca. 50 jaar, * Afrika] "toebehorende (aan)" Richard Robinson Richardson
Delict: Thom werd 16 maanden geleden uitgezonden om een gevluchte negerin (zijn vrouw) terug te brengen. Hij is toen weggebleven en gaan "maroderen" ("onthoudende zich in bosschen en op de bergen", vooral in Pointe Blanche). Samen met andere gevluchte ("maron") negers, met name Sonday (slavenhouder Engle Richardson), Sunga (slavenhouder Abr. Heyliger) en Belfort (slavenhoudster Polly Richardson) ging hij geiten te stelen, onder andere van Johan Ferdinand Penniger. Op 9 april is hij aangehouden, nadat hij in de nacht daarvoor de geitenstal van de wed. Parris had opengebroken en vijf geiten gestolen; deze inbraak is overigens niet bewezen. Hij heeft wel bekend drie geiten naar het kamp van Pieter en Hossel (slavenhouder Benjamin Hodge) aan de Franse kant gebracht te hebben. Thomas Percival heeft hem met de vellen van drie geiten in het kamp betrapt.
Vonnis: Geseling, brandmerking en verbanning uit de kolonie.

[378.2] 27 juni, 25 en 26 juli, 1 oktober, 12 november 1805
blz. 8 - 10, 12 - 15, 20 - 21, 25

dronkenschap
Rechter(s): Pierre Antoine Enjalbert
Dader: Edward Scott, Lucas baron de Bretton, Richard Robinson Richardson, John Arrindell Bz
Delict: (Het hele gezelschap was dronken. Gegeven ontleend aan de klad-rol.)
Getuige(n): Thomas Jolley, Johannes Salomons Gibbes
--- De Bretton wordt in oktober niet meer genoemd als verdachte, vermoedelijk vanwege de door hem gevraagde getuigenverklaring..

[378.3] 9 juli , 1, 15 en 29 oktober, 3 en 17 december 1805, 7 en 21 januari , 4 februari 1en 4 maart 1806
blz. 11, 20 - 24, 28, 30 - 33, 45 - 52

bedreiging
Dader: Abraham Benjamin Howell (* Sint Maarten; won. St. Barths)
Delict: Howell was gegijzeld in een civiele zaak. Hij verspreidde valse geruchten en werd in die zaak op 30 mei 1805 veroordeeld tot betraling van de kosten. John Hodge jr (won. Saint-Martin) zocht namens gedaagde op 17 juni raadslid Engle James Richardson thuis (plantage The Bettys, Cul de Sac) op. Howell eiste genoegdoening voor het feit dat hij in gijzeling was genomen, en daagde Richardson uit tot een duel. In verband met dreigementen verleende het gerechtshof aan Richardson een formele akte van vrijgeleide.
Vonnis: Verbanning uit de kolonie.
--- Gedaagde werd regelmatig gedagvaard, maar liet steeds verstek gaan. Raadslid Richardson is hierbij betrokken en kan dus in deze zaak niet zijn functie uitoefenen.

[378.4] 17 september 1805
blz. 16 - 19

geweldpleging en belediging
Fiscaal: Diederik Johannis van Romondt (waarnemend)
Dader: Addo NN, negerman (plantage Gibbes Sight, Cul de Sac)
Delict: Addo heeft op 9 mei samen met de negerslaven William Kitt, January, Monday en de mulat Antony op bevel van directeur John Carter William Gibbes van de plantage verwijderd. Door het daarbij gebruikte geweld is diens beengewricht gekwetst, aldus attest van de artsen G. de Cloux en P.L. Kruseman. Een en ander ging gepaard met schimpscheuten, waarbij Addo duidelijk de belhamel was. De vier andere slaven zijn door de ruim vier maanden durende hechtenis (veroorzaakt door ziekte en overlijden van de vorige fiscaal) voldoende gestraft.
Vonnis: Met zweepslagen gestraft.

[378.5] 15 oktober 1805
blz. 22 - 23

diefstal
Dader: Jacob NN, negerjongen (slavenhoudster wed. Thomas Richardson)
Delict: Jacob heeft laarzen uit de woning van J.C. Cramer gesloten. Ze zijn gedeeltelijk verkocht door de mulatte jongen Modest NN (slavenhouder: Christophel Blyden jr).

[378.6] 12 november 1805, 25 februari, 4 maart 1806
blz. 25, 46 - 47, 52 - 57

moord
Dader: Primus NN, negerman (ca. 60 jaar, * SXM) (slavenhouder: Abr. Cannegieter)
Delict: Verdacht van vergifiging van zijn medeslaaf Phillip op 23 oktober. Verdachte ontkent, maar werd al eerder verdacht van vergiftiging van medeslaven. Hij heeft tijdens de suikeroogst, toen hij suiker kookte, geprobeerd het vuur dat Phillip stookte te doven; de negering Molly, die voor de brandstof zorgde, heeft dat bevestigd. Omdat Phillip dit aan zijn meester vertelde, bedreigde Primus hem. Daarop waarschuwde Cannegieter, "van des gedetineerden slecht caracter overtuigd", Primus om Phillip of Molly niets aan te doen. Kort na de suikeroogst meldde Phillip dat hij ziek was, "zijnde in het aangezicht en over het geheele lighaam sterk gezwollen". Cannegieter waarschuwde Primus opnieuw en Phillip werd weer beter. In oktober vermagerde Phillip zo zeer, dat hij in zijn hut moest blijven. Cannegieter vroeg of Primus hem iets te eten had gegeven; Phillip zei dat Primus hem wel twee maal "rooktabak" had gegeven, sindsdien was zijn gezondheid verslechterd. Hij had Primus aan zijn dreigementen herinnerd. Primus ontkende het toedienen van tabak, ook in bijzijn van William Coackley. Ten overstaan van de stervende Phillip erkende hij tenslotte het geven van tabak; hij had daarmee geen kwaad in de zin. Tijdens verhoor blijft Primus ontkennen, maar de verdenking van vergiftiging is buitengewoon sterk. Het is "ten hoogsten noodzakelijk, (dat) diergelijke personen van uit eene welbestierde volkplanting worden geweerd" .
Vonnis: Verbanning uit de kolonie.

[378.7] 12 november, 17 december 1805, 21 januari 1806
blz. 26 - 27, 30 - 31, 33 - 40

wederspanningheid
Dader: Chance NN, negerman (ca. 40 jaar, * Afrika) (slavenhoudster: Mary van der Poole, wed. van William Halman)
Delict: Weggelopen, maar betrapt door Jacob Vlaun sr en George van der Poole in een kamp op de heuvel boven Simpson Bay. De drie daar ook aanwezige andere negers wisten te ontsnappen. Chance wordt er ook van verdacht betrokken te zijn geweest bij diefstallen op het erf van Vlaun en andere buurtbewoners. Hij zegt niet te weten iets kwaads gedaan te hebben. Hij is destijds weggelopen omdat hij suiker had gestolen, wat door de directeur was ontdekt, en hij voor stref vreesde. Hij hield zich eerst twee weken samen met de weggelopen neger Hector (slavenhouder: John Buntin) schuil op zijn kostgrond en ging daarna naar Sentry Hill, waar hij na enige tijd twee andere weggelopen negers ontmoette: Billy (slavenhouder Durat) en Valentijn, slaaf van een hem onbekende inwoner van Simpson Bay. Hij ging met hen mee naar de Thomas Aertsenberg aan de ingang van Simson Bay (= Billy Folly ?) . Van daar gingen ze naar de plantage van Mary, waar ze een geit stalen van een zekere negerin Bettey. Omdat Jacob Vlaun veel last hand van veediefstal, en van 2 op 3 november een groot schaap gestolen werd, ging hij samen met George van der Poole de heuvel doorzoeken. Zij ontdekten het kamp en er ontstond een schermutseling, waarbij drie van de vier mannen ontsnapten en Chance probeerde aan Vlaun diens geweer te ontnemen. Bij de worsteling wist Chance zich nog te verweren met een sabel; na handnekkige weerstand werd hij overmeesterd. Chance zegt dat de naam van de vierde neger (slavenhouder John Hanson) hem onbekend is. Hij kan zich weinig herinneren van het gebeurde. De verklaringen onder ede van Vlaun en Van der Poole stemmen overeen. Zij troffen diverse voorwerpen, waronder geitevellen, in het kamp aan. Chance ontkent zich schuldig gemaakt te hebben aan die veediefstal.
Vonnis: Geseling, brandmerking en verbanning uit de kolonie.

[378.8] 3 december 1805, 21 januari 1806
blz. 28 - 29, 40 - 42

diefstal
Dader: Sally Ketterling, mulattin (ca. 40 jaar, * Philadelphia) (eerst slavin van Sarah Ketterling, doch wegens slecht gedrag "ten geschenk gegeven" aan Nancy Cusack)
Delict: Sterk verdacht van de op 18 november gepleegde diefstal van een gouden horloge met ornamenten, eigendom van John Richardson sr, uit de woning van Patrick Carty. Zij is in voorlopige hechtenis genomen. Verdachte heeft bekend. Zij verbleef in de oude Engelse kerk. In het naastgelegen huis van Patrick Carty zag zij in het voorbijgaan een gouden zakhorloge aan de muur hangen. In de kamer lagen twee mannen te slapen toen zij het horloge daar wegnam. De eigenaar logeerde bij Carty. Sally verkocht een van de drie aanhangende vergulde "nikker" sieraden aan een onbekende negerman; van de opbrengst kocht zij wat brood en boter. Vervolgens begroef zij het horloge met aanhang aan de kant van de Salt Pond. Daar werd het gevonden door de vrije mulat Abraham Balborda; Sally heeft het horloge herkend. Overigens is Nancy in 1803 al eens beschuldigd van diefstal en wel uit het huis van de mulattin Mariann; zij is toen met andere gevangenen uit de gevangenis uitgebroken..
Vonnis: Geseling, brandmerking en verbanning uit de kolonie.

[378.9] 27 en 31 mei, 24 juni 1806
blz. 57 - 67

belediging en nalatigheid
Dader: William Carswell, mulat, vrijman, en William Lamb, mulat
Delict: Zij hebben hedenochtend John Grubey beledigd, en een negerjongen geslagen. Carswell ontkent, Lamb bekent. Omdat Carswell bij zijn ontkenning blijft, en om zijn "stille, deugdzame en onderwerpelijk gedrag" en de voorspraak van het "opperhoofd dezer colonie", wordt hij niet gestraft. Lamb zou gezegd hebben dat hij net zo min een "mulatte hoere kind" was als Grooby "een blanke hoere kind". Lamb kan zich niet "gelijk stellen" aan een blanke uit een respectabel huwelijk. Lamb stelt dat hij ook geen hoerenkind is; zijn moeder Betsy was blank en getrouwd met een blanke kapitein Lamb, hij is dus ook een blanke. Dat hij een rood lintje draagt, als teken dat hij een "gecouleurde vrijman" is, is voor zijn plezier. Het hof stelt dat hij gezien zijn huidskleur "van een gecouleurd persoon is voordgesproten". Ook heeft Lamb zich bij de laatste registratie voor het hoofdgeld niet laten inschrijven, evenmin op de "naamlijst de vrijlieden".
Getuige(n): J.C. Cramer, J. Blake en Jacob A. Percival
Vonnis: Carswell moet ten overstaan van het hof Grubey om excuus vragen. Lamb wordt verbannen. De laatstgenoemde straf wordt herzien na ontvangst van een verzoekschrift waarin Lamb berouw toont en beterschap belooft. Hij moet nu een borgsom van 500 pesos betalen als garantie voor naleving van zijn belofte een plichtsgetrouw burger te zijn; tevens moet hij Grubey vergeving vragen. In plaats van de borgsom heeft William Carswell zich borg gesteld.

[378.10] 13 en 24 juni 1806
blz. 64 - 65, 67 - 83

diefstal
Dader: Will NN, negerjongen (ca. 20 jaar, * SXM) (slavenhouder: John Grubey)
Delict: Will heeft op 11 juni gestolen uit de woning van de mesties Mary de Lano. Hij verliet 's avonds laat de woning van zijn meester via de dwarsstraat naast het huis van Van Heyningen, om op bezoek te gaan bij zijn meisje Deliah (slavin van de wed. Westerband) in de Backstreet. Toen hij haar niet zag, keerde hij terug en sloop hij de woning van Mary de Lano binnen, waar hij diverse zaken stal. Een deel van het gestolene verstopte hij, de rest bracht hij bij Mary Brill; zij gaf hem koekjes en sigaren omdat ze geen contant geld kon vinden. Mary betwist het tijdstip, de goederen die zij kreeg en de betaling. Will probeerde op 12 juni de vrouwenkleding aan Rachel Barton te verkopen, maar die herkende ze als eigendom van Mary de Lano en gaf ze haar. Will bekent de diefstal, alsook eerdere diefstallen. Voor de diefstal van twee kippen van Roze Frigou in kerstnacht 1805 is hij destijds gegeseld. Op bezoek op de plantage van Pieter Bart nam hij geld weg, waarvoor hij o.a. kleding kocht in de winkel van de mulatte vrouw Nanno; de rest is hem door zijn meester afgenomen en aan Bart teruggegeven.
Vonnis: Geseling en brandmerking.

[378.11] 13 en 24 juni 1806
blz. 64 - 65, 75 - 83

heling
Dader: Mary Brill, mulattin (ca. 50 jaar, * Guadeloupe) (slavenhouder: Elizabeth Gibbes, wed. van John Blyden)
Delict: Mary kent Will, omdat die soms bij haar brood, koekjes en sigaren kocht. Zij had al eens twee kippen van hem gekocht, afkomstig van een negerin aan de Franse kant. Will had in de ochtend van 12 juni haar gevraagd een paar vrouwenschoenen voor hem te bewaren, hij zou later terugkomen. Vervolgens heeft de fiscaal de schoenen bij huiszoeking gevonden. Aanvankelijk beweerde Mary de schoenen van Mary Heyliger geleend te hebben, daarna dat deze die bij haar had laten staan en tenslotte dat Will ze bij haar had achtergelaten. Mary had kunnen weten dat dit geen eerlijke handel betrof. Er is verschil van mening over een zilveren lepel die Will haar gebracht zou hebben en die zij door tussenkomst van de vrije mulattin Nanno, die bij Mary de Lano inwoont, zou teruggeven.
Vonnis: Geseling en brandmerking.
Zie verder zaak nr. 10

[378.12] 24 juni 1806
blz. 83

diefstal
Dader: Mary NN, mulattin
Delict: Verdacht van diefstal van een doosje juwelen van de wed. Gibbes.

[378.13] 29 juli, 5, 12 en 19 augustus, 14 oktober 1806
blz. 84 - 85, 88 - 91. 101 - 105

belediging
Rechter(s): Christophel Adriaan Beuker
Dader: Robert Hewetson, Anglicaans priester (* Ierland)
Delict: Heeft in dronken toestand op 3 juli publiekelijk en herhaald Pierre Antoine Enjalbert, lid van het hof, beledigd, toen die in de Backstreet met D'Laffranque stond te praten. Uiteindelijk leidde dat tot een handgemeen, dat door tussenkomst van raadslid Richardson beëindigd werd. Hewetson is heimelijk naar de Franse kant vertrokken en heeft Enjalbert schiftelijk via Phillip Bellasse tot een duel uitgedaagd.
Getuige(n): John B. Borcy, Engle James Richardson
Vonnis: Verbanning uit de kolonie.

[378.14] 9,12 en 19 augustus 1806
blz. 86 - 88, 91 - 92

diefstal
Dader: Hannah NN, mulattin
Delict: Heeft vier à vijf maanden geleden een doosje zilveren juwelen gestolen uit een koffer in de woning van Betty Galbahar, die inmiddels is overleden. De mulattin Susannah Mardenbrough, dochtertje van Betty, zag Hannah op 8 augustus gouden oorringen uit dat doosje dragen, die ze beweerde gekocht te hebben. Rond de tijd van de diefstal heeft Hannah drie nachten bij hen gelogeerd. Susannah zag haar pas weer op de begrafenis. Hannah zegt het doosje destijds onder een oorkussen te hebben gevonden. Omdat de arts Jacob Gumbers Richardson waarschuwde dat een langer verblijf in de gevangenis voor de zwangere Hanna en haar ongeboren kind dodelijk zou zijn, heeft de fiscaal Hannah bij de mulattin Fanny la Coudré laten overbrengen. Daarvandaan is zij op 18 augustus gevlucht.

[378.15] 2 en 16 september 1806
blz. 92 - 97

inbraak
Dader: John NN, mulatte man (ca. 30 jaar, * Bermuda) (slavenhouder: Simon Ahman)
Delict: Heeft bekend op 6 juni in het pakhuis van zijn meester onder diens woning in de Frontstreet te hebben ingebroken. Hij is vijf maanden geleden gevlucht en heeft tijdens zijn verblijf in bos en veld zich gevoed met suikerriet en levensmiddelen in ruil voor gevangen whelks. Hij vluchtte omdat Ahman hem ten onrechte had beschuldigd van de diefstal van een stuk hardhout en hem had gestraft door hem te ketenen en 's nachts op te sluiten. Hij stal twee vaten vlees uit het pakhuis en rolde die naar een oud vervallen huisje bewoond door de negerin Cornelia NN, slavin van de erven Samuel Mendez Balborda. Zij wilde niets daarmee te maken hebben; daarop heeft hij zonder iets mee te nemen Philipsburg verlaten.
Vonnis: Geseling, brandmerking en verbanning uit de kolonie.

[378.16] 30 september, 4 november 1806
blz. 98 - 99, 108 - 112

inbraak
Dader: Will NN, negerjongen (ca. 20 jaar, * SXM) (slavenhouder: John Grubey)
Delict: Verdacht van inbraak op 24 september in de negerwoning van de mulattin Cloë NN op de plaats achter de woning van Abraham Salomon Wade (voordien bewoond door de wed. Gilles Mardenbrough) aan de Frontstreet. Hij zou een cederhouten kist met linnengoed, kleding en gouden oorringen van de weduwe en van de negerin Present hebben gestolen. De kist is de volgende ochtend leeg aan getroffen door de vrijneger Abraham Hanson op het land van de wed. Descomps. Will werd ondervraagd door zijn meester en door Wade, maar ontkende. Hij vluchtte daarop naar Grand Case. Daar is hij door William Clark gezien, als wegloper beschouwd, aangehouden en op 28 juni aan de fiscaal overgedragen. Gezien de goede repuatie van de getuige en het strafblad van Will, wordt deze als dader beschouwd.
Getuige(n): Jenny Hassell, vrije negerin
Vonnis: Verbanning uit de kolonie.

[378.17] 30 september 1806, 17 maart 1807
blz. 99 - 100, 141 - 142

doodslag
Dader: Jack NN (slavenhoudster: wed. John Richardson sr)
Delict: Door de wed. John Chippendale ten onrechte verdacht van het doden van haar slaaf Nero NN. De lijkschouw heeft plaatsgevonden; niets wijst op de schuld van Jack. Bij nader onderzoek wordt Jack vrijgesproken van de aanklacht. Hij heeft als wachter slechts uit zelfverdediging en om de bezittingen van zijn meester te verdedigen zich verweerd tegen een gewapende dief.
Vonnis: De beschuldigster wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure.

[378.18] 28 oktober, 4 november 1806
blz. 106 - 107, 113 - 119

geweldpleging
Dader: Klaas NN, negerman (ca. 52 jaar, * St. Eustatius) (slavenhouder: A.T. Kruijthoff)vrije negerin
Delict: Heeft op 20 oktober, nabij zijn negerhut op de plantage Welgelegen in Little Bay, bij een ruzie zijn medeslaaf Phoenix NN een gevaarlijke steekwond toegebracht. Phoenix verzocht de negerjongen Michiel en Jonge Phoenix, die passeerden met een koppel beesten, de directeur Thomas Richardson te waarschuwen. De langslopende negerjongen Chance (slavenhouder: Patrick Carty) heeft het mes opgeraapt of uit Klaas' hand gewrongen. Nanny treft geen schuld.
Getuige(n): Nanny Greeneway (of Greenway), vrije negerin, die met Klaas samenwoont
Vonnis: Geseling.

[378.19] 28 februari, 2 maart 1807
blz. 120 - 140

diefstal
Rechter(s): Adrien Huré
Dader: John Foga, negerman (ca. 25 jaar, * SXM) (slavenhouder: William Gibbes), Bastiaan NN, negerman (ca. 55 jaar, * SXM) (slavenhouder: William Stokvis Gibbes) en Albinus, mulatte man (ca. 20 jaar, * SXM) (slavenhouder: Joab Arrindell)
Delict: Zij zijn door de getuigen met gestolen goederen betrapt en aangehouden en overgedragen aan de fiscaal. Bastiaan bood ook gewapenderhand en met geweld verzet tegen zijn aanhouding. Rivierre zag in de nacht van 27 februari, toen hij de wacht hield bij het gouvernementshuis, een neger (Bastiaan) de plaats achter het huis van Jan David Schepper inlopen, gevolgd door anderen. P. Chap de Laine, Samuel Balborda, Duperçoy en de vrije neger Laurent Descomps hielpen bij de aanhouding. Foga ontkent dat een aangetroffen hoed van hem is; hij had die al eerder verloren bij het huis van de vrijman Abby. Bastiaan en Albinus zeggen dat Foga het hoofd van de bende was; Bastiaan was de kok. Hij beschuldigt Albinus ervan erbij geweest te zijn toen er suikerriet van Gilles Mardenbrough in hun kamp werd gebracht. De conclusie is dat het hier om een gevaarlijke bende weglopers gaat. Champain (of Champagne) NN, negerman (slavenhouder: John Arrindell), Chassé (slavenhouder: dokter Barry) en Ned NN (slavenhouder: Abraham Heyliger Lz) behoren ook tot de bende. Er volgt nog een uitgebreid overzicht van de tijd dat zij zich schuil hielden en op rooftocht gingen; genoemd worden: Point Blache, "Ravensgeruse", Cape Bay. Ook weggelopen slaven April (slavenhouder: Adolph T.Kruijthoff), Dick (slavenhouder: dokter Barry), Polydor (slavenhouder: R. Richardson) en James (slavenhouder: William Stokvis Gibbes) worden genoemd. Zij voedden zich met schelpdieren, suikerriet, geiten (o.a. van Thom Salomons in Little Bay), wat ze van kostgronden stalen en strandvonderij; ze werden geholpen door negers van de plantage van James Wilson. In de nacht van hun arrestatie kwamen zij ook de negerjongen Bazey (slavenhoudster: Mary Richardson).
Getuige(n): Abraham Balborda en Samuel Mendez Balborda, vrije mulatte mannen, George Ruilter Hanson, John William Hanson, vrijlieden; jager Rivierre (in garnizoen)
Vonnis: John Foga en Bastiaan worden op 3 maart in Little Bay gefusilleerd. Albinus zal daar worden gegeseld; hij wordt verbannen.
--- Foga is in 1803 al eens publieklijk gegeseld wegens diefstallen; Bastiaan is dat enkele maanden geleden overkomen. wegens veediefstal. Het hof beklaagt zich dat het geheugen van de daders zo slecht ontwikkeld is "hetgeene alleenlijk aan eene volkomen nonbewustheid ofwel aan eene volstrekte onopmerkzaamheid der tijdreekening , den onkundigen en botten veldnegeren zo algemeen eigen, is toe te schrijven". De strafmaat wordt verzwaard, gezien "het groot getal thands in deze Colonie van hunne meesters voortvluchtige en zich in bosschen en op bergen verscholen houdende negers ... speciaal in het tegenwoordig tijdstip, waarin een aantal negers van de plantagie van A.T. Kruijthoff in een completen opstand zijn ... midden in den oogst".

[379.1] 23 april , 2 mei 1807
blz. 2 - 3

Rechter(s): J. Verveer Jz
Dader: Ezau Vlaun
Delict: Vervoering van soldaten.
Getuige(n): William Williams (verhoord 23 september 1804)
Vonnis: Zes weken hechtenis in fort Amsterdam op zijn kosten.
--- Vermoedelijk in 1804! Onduidelijk wat precies met dit delict wordt bedoeld.

[379.2] 23 juli 1807
blz. 3 - 3v, 6v - 7

Rechter(s): Salomon Romney
Dader: Chassée NN, negerman (slavenhouder: J.P. Barry)
Delict: (Is weggelopen en heeft geprobeerd stiekem het eiland te verlaten.)
Vonnis: Geseling, brandmerking en levenslange gevangenisstraf met dwangarbeid.
--- Vermoedelijk delict, gebaseerd op akte 4. Gebaseerd op zijn fysieke gesteldheid, zal zijn "waarde" worden getaxeerd en zal de aanslag van de slavenhouder in het hoofdgeld worden verminderd. Taxateurs ziujn J. Cuthbert en Richard Huthersall.

[379.3] 23 juli 1807
blz. 3v - 4, 6v - 7

Dader: Ned NN, negerman (slavenhouder: Abraham Heyliger Lz)
Delict: (Is weggelopen en heeft geprobeerd stiekem het eiland te verlaten.)
Vonnis: Geseling, brandmerking en levenslange gevangenisstraf met dwangarbeid.
--- Vermoedelijk delict, gebaseerd op akte 4. Gebaseerd op zijn fysieke gesteldheid, zal zijn "waarde" worden getaxeerd en zal de aanslag van de slavenhouder in het hoofdgeld worden verminderd. Taxateurs ziujn James Cuthbert en Richard Huthersall.

[379.4] 23 juli 1807
blz. 4v - 5

Dader: London NN, negerman (slavenhouder: J.P. Barry)
Delict: Is weggelopen en heeft geprobeerd stiekem het eiland te verlaten.
Vonnis: Geseling en zes weken hechtenis in fort Amsterdam met dwangarbeid.

[379.5] 23 juli 1807
blz. 5 - 6

Dader: Massa NN, negerman (slavenhouder: J.P. Barry)
Delict: Is weggelopen en heeft geprobeerd stiekem het eiland te verlaten.
Vonnis: Geseling en zes weken hechtenis in fort Amsterdam met dwangarbeid.

[379.6] 23 juli 1807
blz. 6 - 6v

Dader: Peggy NN, negerin (slavenhouder: J.P. Barry)
Delict: Is weggelopen en heeft geprobeerd stiekem het eiland te verlaten.
Vonnis: Geseling en zes maanden hechtenis in fort Amsterdam met dwangarbeid.

[379.7] 23 juli 1807
blz. 7

diefstal
Dader: Champagne, negerman (slavenhouder: John Arrindell)
Delict: Was volgens de reeds veroordeelden lid van de bende van John Foga (of Fogo).
Zie verder 378.19

[379.8] 6 en 10 september 1807
blz. 7v - 14 en 17r-v

mishandeling met de dood als gevolg
Dader: Chaumount NN, negerman (ca. 50 jaar, * kust van Guinea) (slavenhouder: erven Richard R. Richardson, plantage Reeds)
Delict: Chaumont heeft de negerin Sue (slavenhouder: George Rogers, directeur van de plantage), met wie hij samenwoont, bij een ruzie tijdens het stampen van cassave in drift met de hardhouten stamper tegen haar slaap gestoten. Omdat zij drie dagen later zonder klachten nog aan het werk was, kan hij niet geloven dat dat de oorzaak van haar dood is geweest. Zij verloor het bewustzijn en overleed enkele dagen later. De artsen Jacob Gumbes Richardson en John Romney, hadden Sue al in februari en april als patient gezien; beide keren was er geen aanleiding om te veronderstellen dat zij krankzinnig was geworden. In augustus zagen zij ook geen verband met eerder gesignaleerde kwalen. Richardson en Gerauld du Cloux waren na lijkschouwing van mening dat de hoofdwond de doodsoorzaak kan zijn geweest. In elk geval moet de geweldpleging worden bestraft.
Getuige(n): Thomas Rogers (onderdirecteur) en de negers Qoicou en Mathew
Vonnis: Geseling, brandmerking en levenslange gevangenisstraf met dwangarbeid. Zijn slavenhouders krijgen na taxatie korting op het hoofdgeld.

[379.9] 31 mei, 4 en 9 juni 1808
blz. 18 - 27v (bovendien in klad:16r-v)

Dader: Cuffey NN, negerman (suikerplantage Madams), voorts zijn mededaders, allen negerslaven van deze plantage, met uitzondering van Echo NN (slavenhouder:P.A. Enjalbert), Charrey NN, Colombier Peter NN, Ben NN, Cleyton NN, Little Peter NN, Perro NN, Little Oliver NN, Old Oliver NN en Abram NN, voorts Philip Sanco en Polidore NN
Delict: Niet genoemd. Cuffey was de aanvoerder. De overigen moeten diens executie bijwonen.
Vonnis: Vermoedelijk wordt Cuffey ter dood gebracht; de overigen (met uitzondering van de twee laaststgenoemden): geseling.